Ton de Leeuw

Foto van Ton de Leeuw Ton de Leeuw (Rotterdam, 16 november 1926 - Parijs, 31 mei 1996) studeerde compositie bij Louis Toebosch, Henk Badings, Olivier Messiaen en Thomas de Hartmann. In 1959 werd hij docent hedendaagse muziek aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij eerder bij Jaap Kunst gestudeerd had. Hij gaf tevens compositielessen aan het Amsterdams Conservatorium. Vanaf 1954 verzorgde hij radio-uitzendingen over hedendaagse muziek en in 1964 publiceerde hij het boek Muziek van de 20ste eeuw.
Zijn eerste composities stonden nog sterk onder invloed van Bartók, in de jaren zestig gebruikt hij reeksentechnieken. De studie etnomusicologie bij Jaap Kunst in 1950-54 en de studiereizen naar India en Japan in 1960 en 1968 zijn van grote invloed geweest op de manier van componeren van Ton de Leeuw. Sindsdien propageert hij in zijn lezingen en geschriften het ontstaan van een soort 'wereldmuziek' waarbij verschillende culturen samensmelten tot een geheel nieuwe muziek. De Leeuw maakte zich niet alleen een oosterse manier van componeren, maar ook een oosterse denkwijze eigen. In de oosterse filosofie is het beleven van het moment zelf in de muziek belangrijker dan het beleven van een spanningsboog. Veel muziek van de Leeuw draagt hierdoor een statisch karakter. Hij schreef ook elektronische muziek en een radiofonisch oratorium. Zijn microtonale werken zijn vooral in de jaren zestig geschreven. Hoewel de Leeuw de microtonen functioneel gebruikt, paste hij in slechts één compositie een microtonaal systeem toe, nl. het 31-toonssysteem in de bandcompositie Elektronische studie (1957, 6'47") geschreven in opdracht van AVRO-radio.

In Stringquartett II (1964) worden microtonen op twee manieren toegepast: door gelijke verdeling van een interval - bijvoorbeeld een kleine terts verdelen in vier stappen van elk 75 cents of een grote secunde in drie stappen van 67 cents - of als verhoging of verlaging van een gegeven toon van ten naaste bij 70 cents (25/24) of het dubbele daarvan (150 cents wat gelijk is aan de Arabische 3/4-toon). Het strijkkwartet bestaat uit 12 korte delen met elk een eigen karakter.

Music for trombone (1973/74) bestaat uit zeven delen die zonder onderbreking worden uitgevoerd. De muziek kent subtiele contrasten en verschillen in de stemming, zoals de natuurlijke zevende boventoon tegenover de getempereerde, de kleine secunde tegenover het Pythagoreďsche komma (ongeveer een achtste toon), kwarttonen, "flatterzunge" versus trillers en mordenten. De muziek begint bij een klein punt en groeit vandaar uit naar een grote beweging rondom dat punt. Het werk werd geschreven in opdracht van de Internationale Trombone Association en ging in 1974 in premičre.

In Music for violin (1967) heeft Ton de Leeuw intervallen gebruikt als een halve toon minus twee komma's (± 50 cents), een halve toon minus een komma (± 75 cents), een halve toon plus een komma (± 125 cents), de 3/4-toon (± 150 cents), een hele toon minus een komma (± 175 cents) en de 5/4-toon (± 250 cents). Maar geen kwarttoon of komma als zelfstandig melodisch interval. De micro-intervallen die in iedere muzikale traditie een bepaalde betekenis hebben, zijn hier, evenals de tonen, tot abstracte grootheden geworden.
Ton de Leeuw schrijft in een artikel:

"Ik ben zelf als componist altijd zeer onder de indruk geweest van de grote instrumentale en vocale tradities van het Oosten. Dit komt in sommige van mijn werken naar voren door een zeer gedetailleerde schrijfwijze. Het ligt voor de hand dat dit problemen geeft die verbonden zijn met de uitvoering. In Music for violin (1967) wordt bijvoorbeeld het gebruik van dertien verschillende soorten pizzicato's voorgeschreven, terwijl de meeste violisten nog maar nauwelijks het 'Bartók-pizzicato' hebben ontdekt. Hetzelfde probleem ontstaat bij de micro-intervallen. Daarover heeft het Oosten ons nog veel te leren. Ik heb voornamelijk door het luisteren naar Iraanse muziek ontdekt in hoeverre westerse componisten en musici micro-tonen willekeurig gebruiken en volkomen te kort schieten in precisie.
In de Iraanse muziek hebben micro-intervallen hun eigen kenmerken, net als alle andere 'normale' intervallen; het is dus niet zo dat zij slechts benaderingen zijn van deze 'normale' intervallen. Het is bovendien mijn ervaring dat het gebruik van micro-intervallen niet onbeperkt is, en het is opvallend dat alle muziek in de wereld tot nu toe slechts een beperkt aantal intervallen heeft gebruikt. Dit heeft mij tot de volgende hypothese gebracht: bepaalde proporties van frequenties lenen zich gemakkelijker voor de vorming van een muzikale individualiteit dan andere (het ligt voor de hand dat alles afhangt van het bewustzijnsniveau waarop de intervallen in een gegeven muzikaal systeem gebruikt worden). Omdat het begrip 'individualiteit' ook van toepassing is op bepaalde micro-intervallen, stelt dit in ieder geval de musicus in staat om dit kenmerk met het oor te herkennen voordat hij het reproduceert. Hij hoeft daarom niet vaag te zijn - 'een beetje hoger' of 'een beetje lager' - zoals veel hedendaagse partituren vermelden. Het interval bestaat al als een karakteristieke muzikale eenheid. Hiervan uitgaande heb ik voorzichtig bepaalde 'standaard'intervallen in mijn partituren geďntroduceerd, waarbij ik erken dat westerse oren daar nog niet aan gewend zijn."

Uit "Interactie van culturen in de hedendaagse muziek", 1973, vertaling Ingrid Oosthoek, in Ton de Leeuw, 1992.

Hoewel Ton de Leeuw in Saxophone Quartet (1993) geen microtonaal systeem toepaste, zijn de microtonen wel functioneel: zonder de microtonen zou de muziek anders klinken. Zo komen er in Saxophone Quartet slechts drie kwarttonen voor, die op het moment van klinken, in een langzame beweging uitmondend in een koraal, zeer kleurbepalend zijn. De Leeuw volgde vaak dezelfde werkwijze: hij stelde een model op van de tonen die hij wilde gebruiken, bepaalde de volgorde en ontwikkelde een analoog model voor het ritme. Dit model wordt in een compositie een paar maal doorlopen, zonder letterlijk herhaald te worden. Bepaalde tonen worden weggelaten, in een ander register geplaatst of vervangen door een rust. Zo ontstaat een cyclisch proces van eindeloos gevarieerde herhaling. Een mooi voorbeeld is de terugkeer van de beginmelodie van het Saxophone Quartet aan het slot van het stuk: door de gewijzigde ritmiek en het andere register krijgt de melodie een nieuw karakter.

In 2000 is het bekroonde Car nos vignes sont en fleurs (1981) voor 12-stemmig gemengd koor op CD verschenen in een uitstekende uitvoering van het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Ed Spanjaard. Dit werk maakt gebruik van een modus met 3/4-tonen. NM Classics 92102

Literatuur

  • Rokus de Groot. Compositie en intentie van Ton de Leeuws muziek. Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, 1991.
  • Ton de Leeuw. Muziek van de twintigste eeuw. Oosthoek, Utrecht, 1964. 3e druk Bohn, Scheltema & Vermeulen, Utrecht, 1991. Vertaald in Duits, Engels en Zweeds.
  • Wim de Ruiter. Compositietechnieken in de twintigste eeuw. De Toorts, Haarlem, 1993.
  • Jurrien Sligter (ed.) Ton de Leeuw. Centrum Nederlandse Muziek / Walburg Pers, Zutphen, 1992, 240 pagina's.
  • Ernst Vermeulen. "Lamento Pacis van Ton de Leeuw", Sonorum Speculum no. 39, Amsterdam, 1969, pp. 23-32.
  • Biografie bij Donemus