![]() |
![]() |
Jean-Philippe Rameau (1683-1764)
Rameau meent oprecht, dat zijn theorie wortelt in de natuur der dingen
en hij gaat daar trots op. De feiten waarop hij zich beroept zijn de
aanwezigheid van de derde en de vijfde harmonische in de trilling van een
snaar, en het feit dat met een gegeven snaar ook mee zullen trillen, "frémir",
een driemaal zo lange snaar, en een vijf maal zo lange snaar, dat zijn snaren,
welker eigen tonen, indien zij aangestreken worden, de derde en de vijfde
benedenharmonische zijn van de gegeven snaar. Eigenlijk is dit laatste er bij
de haren bijgesleept, het heeft niet veel te betekenen. Rameau had eenvoudig
kunnen erkennen dat hij de kleine-tertsdrieklank van een vorige generatie had
overgenomen. Wat het andere feit betreft had hij de conclusie moeten trekken
dat ook de hogere harmonischen, om te beginnen de zevende, een rol konden
spelen, en hij had daaromtrent klare wijn moeten schenken, in plaats van naar
aanleiding van de "Trompettes et Timbales" in Chap. VI van de Génération
Harmonique met een paar ten dele onjuiste dooddoeners deze harmonischen van
zich af te schuiven.
Wel heeft hij aan beide dominantakkoorden nog een toon toegevoegd, en ervan
gemaakt de twee voornaamste dissonante akkoorden. Indien twee bastonen
op kwintafstand hun grote-tertsdrieklanken bij zich hebben (zeg bijv. C en G),
dan weet men nag niet, in welke "toonsoort" men speelt. De derde bas kan F'
zijn, maar ook d. In het ene geval heet de toonsoort naar C, in het andere
geval naar G. Om te laten horen dat ik in de toonsoort C bedoel te zijn, zegt
Rameau, kan er geen sprake van zijn, aan het akkoord van C zelf iets toe te
voegen. Dat zou de zuiverheid van het tonica-akkoord bederven, en zoiets
strijdt tegen de waardigheid van de hoofdtoon. Maar wel kan ik aan het akkoord
van G iets toevoegen. Daar is plaats, tussen d en g, voor nog een toon. Die
toon kan ik ontlenen aan het subdominant-akkoord, het kan de subdominant F zelf
zijn, die ik, in zijn vertegenwoordiger f, eraan toevoeg. In het
dominant-septiemakkoord G : B : d : f
zal het interval d : f dan geen zuivere kleine terts zijn. Rameau
spreekt van "une tierce altérée", hij bedoelt daarmee de kleine terts van
Pythagoras 27:32, en de door deze "alteratie" verscherpte dissonantie zal des
te stelliger de harmonie terugdrijven naar de tonica.
Dit subdominantakkoord kan, zegt Rameau, ook een andere functie gaan vervullen.
Nemen wij het in de oorspronkelijke vorm, bijv. d : f : a : c', dan is het
interval d : a daarin geen zuivere kwint. Met zijn verhouding 27:40 is het een
komma te klein. Voor het argeloze oor onbemerkbaar, kan de a verhoogd worden tot
een zuivere kwint boven d. Dan, merkt Rameau op, heeft het akkoord zoveel
overeenkomst in bouw met een dominant-septiemakkoord op d, dat het daarvoor kan
dienen, en als dominant van G een overgang naar het akkoord van G na zich
sleept. Dit akkoord d : f : a : c' kan dus (naar gelang van de fijne nuance van
a) dienen zowel voor subdominant naar c als voor dominant naar g. Dat noemt
Rameau het "double emploi". Riemann acht dit de belangrijkste vondst van
Rameau. Het double emploi berust op de tweeërlei nuance, die a kan krijgen. In
C-groot is a de zuivere harmonische grote terts boven de subdominant f, in
G-groot is het de Pythagorassekunde boven g. Beide tonen verschillen een
syntonische komma, (80:81). Bij de bespreking van het akkoord met de sixte
ajoutée releveert Rameau deze verwisseling van de ene a door de andere niet:
Hij doet dat wel wanneer hij het onderscheid bespreekt van de "échelle
diatonique du mode naturel dit Majeur" en de "échelle de l'octave diatonique".
De eerste laat hij bestaan uit twee antieke tetrachorden b : c : d : e en e : f
: g : a, die aan elkander sluiten, en die de Pythagorassekunden vertonen in c :
d en f : g. De tweede laat hij bestaan uit twee andere tetrachorden, c : d : e
: f en g : a : b : c, gescheiden door een Pythagorassekunde f : g, die hun
Pythagorassekunden hebben in c : d en g : a. Hier is de a een komma hoger dan
in het vorige geval. Rameau plaatst er hier als bas een d onder, in plaats van
een f ginds, en constateert ook uitdrukkelijk, dat hier "le mode change". Het
feit, dat de a een kwint boven de d geïntoneerd wordt in plaats van een zuivere
terts boven de f, brengt ons van C-groot in G-groot. Dat is "double emploi" van de a.
Rameau was een vernieuwer. Hij trachtte de consequenties van zijn
grondstellingen na te gaan. De grondpijler der harmonie lag voor hem in de
fundamentale bas. Uit een son principal en twee begeleiders op kwintafstand
vloeide de diatonische ladder voort. Wat komt er indien de begeleiders bepaald
worden niet door de "proportion triple" (1:3) maar door de "proportion
quintuple" (1:5), dat is dus door de grote terts? Rameau werkt deze vraag niet
systematisch uit. Hij beperkt zich tot twee conclusies. De ene is, dat bij het
samenspel van twee bastonen op een tertsafstand, uit de kwint op de laagste en
uit de terts op de hoogste, twee tonen voortkomen, die op een kleine of
chromatische halve toon van elkaar gelegen zijn. Deze chromatische halve toon
(24:25) is veel moeilijker te zingen, zegt hij, dan de diatonische halve toon.
Hij vertoont zich nooit, tenzij als bode dat de "mode" (modus) verandert, van
majeur in mineur, of omgekeerd. Daarom ligt hij niet vast in 't oor. De andere
conclusie is, dat indien men naar de derde bastoon gaat, op twee grote tertsen
afstand van de eerste, deze derde in zijn grote terts een toon geeft, die een
enharmonische kleine diëze van de uitgangstoon afstaat. In zijn voorbeeld,
si-mol : re : fa-kruis : la-kruis is la-kruis een "quart de ton" (125:128)
beneden de si-mol. Rameau zegt, zonder nadere uitleg, dat hij zonder deze "qart
de ton" te gebruiken toch langs een omweg, met behulp van een bas welke stappen
van een kleine terts maakt, voor de eerste monoloog in het vierde bedrijf van
zijn opera Dardanus zich met succes bediend heeft van dit "genre enharmonique",
dit enharmonisch geslacht. Het loont de moeite, de partituur van Hippolyte et Aricie, waarin het gewraakte Trio des Parques in de oorspronkelijke compositie is blijven staan, erop na te slaan. Daar blijkt, dat in trapsgewijze modulatie de stemmen in vier stappen het motief telkens een diatonische halve toon lager moeten zingen. Daar zou niets tegen zijn, indien zij a cappella zongen, maar zij worden door het orkest begeleid en het orkest kan dat niet volgen. Het trio zingt d' : fis' : a'. De bovenstemmen houden fis' : a' vast, en de derde stem daalt naar cis'. Dan dalen de bovenstemmen samen naar eis' : gis' en van hier begint het spel opnieuw. De bas hierbij is duidelijk: eerst d, dan fis, dan cis. Zo voortgaande zou, bij zuivere intonatie, de bas moeten doorlopen langs d : fis : cis : eis : Bis : disis : Aisis : cisisis (= eses) : Beses : des : As : G. In de partituur schrijft Rameau voor het orkest de bas als volgt: d : fis : cis : f(!) : c : e : B : es(!) : Bes : d : A : Gis. Met enharmonische verwisselingen (smokkelarij!) krijgt het orkest eerst f in plaats van eis en later nog eens es in plaats van dis: Na een stap van een diatonische halve toon d : cis volgt dus een stap van een chromatische halve toon cis : c, en zoiets herhaalt zich. Tenslotte scheelt dat een chromatische halve toon tussen Beses en Bes. In plaats van een vergrote terts lager uit te komen, in Beses, zoals de zuiver zingende stemmen moesten doen, kon daardoor het orkest slechts een grote terts lager belanden, in Bes. Geen wonder dat het met de uitvoering niet vlotten wilde! Ziehier een treffend voorbeeld van een tragisch conflict van zuivere intonatie met het heersende temperament, met de gangbare stemming, en de wraak van die kleine toonverschillen, die door Rameau als "inapprétiables" waren weggewimpeld. Ik kom hier op Rameau's pleit voor de normale halftoonstemming, die in die dagen aanhangers begon te winnen. Reeds citeerde ik zijn onomwonden uitspraak, dat er verschil merkbaar is tussen de chromatische en diatonische halve tonen. Dat verhindert hem niet, op een andere plaats van de enharmonische diëze 125:128, dat is het verschil van die twee te verklaren "que l'oreille ne peut l'apprétier". Wonderlijk inconsequent of onnadenkend! Rameau is dusdanig overtuigd dat alles in orde komt, mits de "basse fondamentale" goed in het bewustzijn aanwezig is, of door instrumenten wordt aangegeven, dat hij het erg weinig belangrijk vindt "que ces Tons, quarts de Tons, et demi-tons soient dans leur juste proportion" op orgels en andere instrumenten met vaste toetsen. Hij acht de nutteloosheid om onmerkbare verschillen (différences inapprétiables) recht te zetten een feit, en gezien het belang der kwinten voor de basse fondamentale, gezien het feit dat twaalf kwinten slechts een Pythagoraskomma voorbij zeven oktaven schieten, omhelst hij de normale stemming met twaalf even grote halftonen, ja hij laat het haast voorkomen alsof dat voorstel van hem afkomstig is. Wederom in tegenspraak met het door hem gestreken vonnis over de "inapprétiables" staat wat hij zegt over de modulaties met behulp van het verminderde-septiemakkoord, waarbij de vergrote sekunde die erin voorkomt door een kleine terts vervangen wordt en een kleine terts tot vergrote sekunde ingekort. Daar schrijft hij openhartig: "ne croiions pas d'ailleurs que l'oreille en soit la dupe", ons oor laat zich niet om de tuin leiden. Het is een grote kunst zegt hij, daar een gepast gebruik van te maken. Hij heeft ampel ondervonden hoe die zogenaamde inapprétiables zich kunnen wreken!
Ik heb geen volledig portret van Rameau kunnen geven. Slechts enkele trekken
van zijn werk, waaraan de herinnering misschien niet zeer levendig is, heb ik
opgehaald, omdat misschien op de punten, waar hij nog geen baan kon breken,
voor ons, twee eeuwen na hem, het begrip voor zijn eerste pogingen waarde kan
hebben. Comblé des bontés du Public par les succès de mes ouvrages de Musique-pratique, suffisamment satisfait, et content de moi-même, j'ose le dire, de mes découvertes dans la théorie, je ne désire plus que d'obtenir du plus respectable Tribunal de l'Europe Scavante, le sceau de son approbation sur la partie de mon Art, dans laquelle j'ai toujours le plus ambitionné de réussir. A.D. Fokker, 1945 Toelichting bij een concert in de Rameau-stemming
Jean-Philippe Rameau betreurde het dat hij 'zoveel tijd aan componeren had
verknoeid, in plaats van verder te zoeken naar de ware fundamenten van de
muzikale kunst.' Zijn muziektheoretische geschriften bezorgden hem steeds
felle tegen- en medestanders. Vooral zijn veroordeling van de kerktoonsoorten
en het gregoriaans als zijnde 'willekeurige toonladders' en 'moeilijk te
harmoniseren melodieën' werd hem niet in dank afgenomen. Ga naar Vergelijk temperaturen om naar een muziekfragment in de Rameau-stemming te luisteren, en de tabel met de ontstemmingswaarden van de consonante intervallen te raadplegen.
|
Rameau |